De grond waarop ik sta dreunt nog na. Hij heeft zojuist met zorg een hele dikke lange kronkelige boomstam opgeheven en met flinke krachtinspanning weggegooid. ‘Zo, deze is voor mama haar stomme ziekte.’ De overtuiging waarmee deze 10 jarige jongen het zegt, maakt plaats voor opluchting nu hij het er letterlijk uitgegooid heeft. Het leven laat hem struikelen. Niet voor het eerst, maar steeds opnieuw. Steeds in een andere vorm. ‘Mijn mama kan wel 80 jaar worden hoor. Ze gaat niet dood aan die ziekte, maar toch is het stom!’ Hij merkt dat mama sneller moe is dan hij van haar gewend is. Soms wil haar lijf niet wat ze zo graag zou willen en heeft ze ondersteuning nodig bij het lopen. Doordat haar lijf niet meer de vanzelfsprekendheid uitstraalt die er was, is hij ook zoekende. Zoekende naar wanneer het wel en wanneer het minder goed gaat met mama. Hij is steeds alert. Is ze vandaag moe, kunnen we iets leuks doen of kan ik haar ergens mee helpen? Zijn voelsprieten staan steeds op scherp, ook hij wordt hier moe van. In het bos ontspant hij. Na eerst flink te trappen op de pedalen, een korte picknick met zijn lievelingschocolade en het gooien met takken, lijkt er iets minder last op zijn schouders te rusten.
Even ontspannen te midden van zijn liefdevolle zorg. Dat gun ik hem van harte.